Notities PXL Help

Module 2 & 3

Switching in Networking

Flooding: Wanneer een unicast naar alle poorten wordt gestuurd behalve naar de ontvangst poort. Wordt gebruikt als een switch een MAC-adres niet kent.

Ingress: De poort waar een frame binnenkomt.
Egress: De poort waar een frame verstuurd wordt.

Collision domain: De area (in een logische topology) waar, als een collision gebeurt alle apparaten tijdelijk moeten wachten met communicatie.

Een collision kan alleen gebeuren als de switch port in half-duplex mode staat.

Broadcast domain: Een groep van apparaten die elkaar kunnen bereiken door een broadcast.

Switch forwarding methodes

Store and forward: De switch ontvangt het volledige frame, voert een CRC uit en verstuurt het als alles in orde is.

Cut through: De switch doet geen CRC en verstuurt het frame zodra het de bestemming MAC-adres heeft gelezen.

VLANs

VLAN: Een groep van apparaten die virtueel gescheiden zijn van een andere groep apparaten, maar fysiek allemaal verbonden zijn.

Waarom:

  • Betere beveiliging

    • Je kan verschillende beveiligingsregels zetten op elke VLAN.

  • Minder broadcast verkeer

    • Broadcasts worden niet naar andere VLAN's verstuurd.

  • Geen kosten om fysiek te scheiden

    • Moet niet extra hardware aankopen

Frames krijgen een tag om de VLAN te identificeren.

VLAN type's

  • Default VLAN

    • Standaard wordt VLAN 1 voor alles gebruikt

    • Extra VLAN's die worden toegevoegd nemen een deel van VLAN 1 over

    • Kan geen andere naam krijgen, kan niet verwijderen

    • VLAN ID 1

  • Data VLAN

    • Om netwerk verkeer van gebruikers te scheiden

    • Scheidt het netwerk in groepen van gebruikers of apparaten

  • Native VLAN

    • Untagged frame

    • Voor netwerk verkeer dat geen tag heeft

  • Management VLAN

    • VLAN specifiek voor beheer van het netwerk.

    • SSH, Telnet, HTTPS, HTTP & SNMP

  • Voice VLAN

    • VLAN voor VoIP

    • Bandbreedte belangrijk

VLAN configuratie

Normal range VLANs:

  • Gebruikt in klein tot middelgrote bedrijven

  • Configuratie wordt opgeslagen in flash memory

  • VLAN ID 1 - 1005

  • ID 1002 - 1005 zijn gereserveerd voor oude technologieën

  • ID 1 & 1002 - 1005 kunnen niet verwijderd worden

Extended range VLANs:

  • VLAN ID 1006 - 4094

  • Gebruikt door grote bedrijven

  • Configuratie wordt opgeslagen in running-config

VLAN trunks

Een VLAN kan niet dezelfde kabels gebruiken als een andere VLAN.
Stel dat er één poort is op een switch die maar één VLAN mag gebruiken, maar andere nodig hebben.

In dat scenario wordt een trunk gebruikt. Een trunk laat meer dan één VLAN op een poort toe.
Dit gebruikt het IEEE 802.1Q protocol (uitgesproken als "dot one q").

Dynamic Trunking Protocol

Werkt alleen op switches van Cisco.

DTP (Dynamic Trunking Protocol) zorgt dat sommige Cisco switches automatisch trunking kunnen onderhandelen met de switch die er naast staat.

Dit werkt zoals Auto-MDIX, de switch kiest automatisch welke modus de poort op staat.

Switch 1 ↓ 2 →

Dynamic Auto

Dynamic Desirable

Trunk

Access

Dynamic Auto

Access

Trunk

Trunk

Access

Dynamic Desirable

Trunk

Trunk

Trunk

Access

Trunk

Trunk

Trunk

Trunk

Limited connectivity

Access

Access

Access

Limited connectivity

Access

Last modified: 31 May 2025